Waar is het feestje? Niet hier! Niet bij Wilco. Voor aanvang van het grootse en gretig gewilde nachtprogramma, doet Wilco er alles aan om zich niet naar dat moment te voegen. Jeff Tweedy lacht erom, verscholen onder zijn cowboyhoed. Wie de band kent, kent Wilco’s enorme bagage. De band kan kiezen. Op Down The Rabbit Hole kiezen ze voor traditie boven experiment. Vooral Nels Cline — de meestergitarist die Wilco kan laten stormen en hemelen — houdt zich vanavond koest. En dan, na een half uur, is er Handshake Drugs. Tweedy wisselt van gitaar en de gitaristen spelen tegen elkaar in. Het meest verrassende aan het optreden? Wilco speelt de tent leeg.

Sommige bands prijzen zich gelukkig met een goede gitarist. Wilco heeft er drie. In 2012 speelde de Amerikaanse band op Lowlands. Ze moesten toen concurreren tegen Foo Fighters én The XX, speelden in de kleinste tent en die was slechts voor één derde gevuld. Maar het was legendarisch goed, een concert waar nog steeds over gesproken wordt. Op Down The Rabbit Hole is de tent bij aanvang juist goed gevuld. Er zijn verwachtingen. Wilco heeft maar vijf kwartier — normaal klokt een Wilco concert gauw over de twee uur. De band komt klokslag showtime op en begint, no-nonsense, met spelen. En dat doen ze met een traditionele kijk op country, een genre waar de band altijd al in geïnteresseerd was, maar wel op een eigen manier. Zoals Wilco altijd alles op een eigen manier doet: schrijven, opnemen, optreden, spelen op Down The Rabbit Hole.  

Er wordt hier alles gedaan om niet tot een climax te komen. Na ieder opbeurend nummer kiest Wilco voor rust. Er komen veel liedjes van het nieuwe Cruel Country voorbij. Zeven, om precies te zijn. Hoewel de vernieuwingsdrang er een beetje af is — Jeff Tweedy schreef in 2018 zijn autobiografie en viert nu jubilea van klassiek geworden albums — blijft het materiaal verzorgd en ambachtelijk. Soms schaamteloos cheesy, over patriottische gevoelens, maar ook over uit elkaar vallen en de periode dat Tweedy het leven moeilijk maakte. “I only fought with myself, so I have a story to tell”, zingt hij in het reflectieve tweede nummer van de set. Het is een kabbelend fragment, zoals er vanavond meer gespeeld worden. Ze zijn mooi. Gezellig. Nummers waarin het detail wint van het spektakel. 

Al zijn de details bij Wilco wel spectaculair. Als je goed luistert — en dat kan, want het festivalgeluid is om je vingers bij af te likken — hoor je dat er veel gebeurt onder de oppervlakte. Daar mengen twee instrumenten, komt alles samen in een fraai bruggetje of in een aanstekelijk koortje. Precies op de juiste momenten gebeuren er dingen. Wild wordt het niet, interessant wel. Bijvoorbeeld in het schitterende Poor Places, dat voorafgaand verzocht werd door een fanatieke fan en eindigt in een brei van geluid, terwijl Tweedy met zijn vuist in de lucht beukt. 

Deze show wordt gitarist Pat Sansone, met goudgele lokken zo jeugdig ogend als een Beck, voorzichtig naar voren geschoven. Het voelt als een nieuwe fase. Nels Cline speelt meer akkoorden en texturen, minder solo’s. En dan, opeens, gaat Cline toch los. In publieksfavoriet Impossible Germany, waarin de larger-than-life solo altijd hetzelfde en altijd anders klinkt. Vandaag is het beheerst en met veel gevoel. Subtiel, subtieler dan we ons herinneren.

Met “Allright, hello”, richt Tweedy, na 37 minuten, zich voor het eerst direct tot het publiek. Veel meer zegt hij niet. Wilco is nooit een voorspelbare band geweest, maar vandaag is er geen peil op te trekken. En dan komt het toch, in de staart, tot een climax. Drummer Glenn Kotche, achter zijn gigantische installatie, met zweetbandjes en doorweekte haren, komt los. Hij voert het tempo op. De rest van de band volgt. Het overgebleven publiek — weer één derde! — geniet. Wilco speelt niet op de automatische piloot, niet nostalgisch en niet toegankelijk. Jeff Tweedy lacht weer en neemt zijn hoed even af. 

Dit artikel verscheen 2 juli 2022 bij OOR.