Nederland: ‘een waanzinnig gaaf‘ land van ‘de hardwerkende Nederlander‘. Het land waarin iedereen de mogelijkheid krijgt tot ‘invechten‘. Nederland, het land waarin een nieuwe lijsttrekker zelfs ‘van een gammel vluchtbootje naar zicht op het torentje‘ gaat. Dit optimistische verhaal staat tegenover Misschien moet je iets lager mikken, het in mei verschenen boek van Milio van de Kamp (1991). In een persoonlijk en rauw verhaal beschrijft de socioloog zijn klim op de Nederlandse onderwijsladder, van vmbo-kader naar de universiteit. Iedere docent zal bij het lezen van dit boek de gezichten zien van de leerlingen die nu in de klas zitten te worstelen zoals Van de Kamp dat deed.

Als brugklasmentor zag ik leerlingen ook worstelen met hun schoolcarrière. Dat zag ik in het contact met ouders: sommige toonden betrokkenheid bij hun kind, maar anderen begrepen de taal waarmee school communiceerde onvoldoende. Die ongelijke kansen werden ook zichtbaar toen leerlingen tijdens de coronapandemie thuisonderwijs kregen. Ik zag leerlingen in riante woonkamers met verzorgende ouders maar ook leerlingen in hun eentje in huis waarbij het videobeeld steeds wegviel. Een gebrek aan motivatie kwam ook in me op, maar in werkelijkheid bleek er te weinig geld voor een acceptabele schoollaptop met een betrouwbare internetverbinding. Het maakte de grimmige realiteit voelbaar waarin schoolspullen voor gezinnen te duur worden en een kabinetsval de dreiging van armoede voor één miljoen Nederlanders kan betekenen.

In Nederland loopt het gesprek over kansenongelijkheid wat achter op Frankrijk. Franse denkers als Pierre Bourdieu, Annie Ernaux en Didier Eribon brachten dit onderwerp daar naar het maatschappelijke debat. Eribon — die zichzelf een ’klassenmigrant’ noemt en op een universiteit kwam te werken — omschrijft onderwijs als ’een heuse helse machine’. In Het vonnis van de samenleving, in maart in Nederlandse vertaling verschenen bij Leesmagazijn, uit Eribon kritiek op onderwijssystemen. Volgens hem zorgt het huidige onderwijssysteem voor ‘het uitsluiten van kinderen uit de volksklassen en het legitimeren van klassenoverheersing, voor ongelijke carrièrekansen en het blokkeren van sociale toegangsmogelijkheden.’ Eribon legt de oorzaak van kansenongelijkheid dus bij tekortkomingen van het onderwijssysteem.

In Nederland zijn we soms geneigd om de oorzaak juist bij kwetsbare individuen te leggen. Succes? Eigen verdienste. Falen? Zelf naar gemaakt.

Hoewel de Franse situatie verschilt van de Nederlandse, blijkt uit een rapport dat het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) op 7 maart 2023 publiceerde dat Eribon’s inzichten ook helpend kunnen zijn voor Nederland. Het SCP laat zien dat veel Nederlanders een rijkdom bezitten waar onze voorouders alleen van konden dromen, maar dat de verschillen tussen klassen ook schrijnend zijn. Vier economen berekendenal dat Nederland de VS benadert qua vermogensongelijkheid. Het onderzoek van de SCP werd wat overschaduwd door een theoretisch debat over mogelijke oplossingen. En waar sommigen — zoals de Amsterdamse PvdA onder Marjolein Moorman en de Radboud Universiteit Nijmegen — vooroplopen met kennis en kunde over kansenongelijkheid, vergeten we soms dat die kennis niet automatisch doorsijpelt naar gewone middelbare scholen. Scholen zijn overbelast door organisatorische uitdagingen als teruglopende leerresultaten, een hoog ziekteverzuim en een sterk toenemend lerarentekort.

‘Misschien moet je iets lager mikken’, zei een docent tegen Milio van de Kamp. Het staat symbool voor alledaagse opmerkingen van docenten, die deze auteur beschadigden en zijn ontwikkeling beïnvloedden. De schaamte die Van de Kamp in toegankelijke taal voelbaar maakt, is wat socioloog Iliass el Hadioui al langer beschrijft in termen van het onderscheid tussen straat- en schoolcultuur. Niet iedere leerling krijgt thuis de sociale etiquette voor school mee. De belevingswereld van leerlingen kan daarom sterk verschillen van de belevingswereld van docenten die een hbo of wo-opleiding gemeen hebben. In opleidingsniveau zijn docenten net zo min divers als politici. In 2021 had 90 procentvan de Tweede kamer  een hbo- of wo-opleiding. Vergelijkbare cijfers gelden voor het onderwijs, en door dit hoge werk- en denkniveau kunnen docenten moeite hebben om de problemen van leerlingen die het minder goed hebben, op waarde te schatten. De normen van docenten zijn niet in ieder gezin normaal. In het gesprek over kansenongelijkheid blijft dit een belangrijk punt van aandacht.

In het onderwijs wordt uitval van leerlingen vaak verklaard door een gebrek aan motivatie, intelligentie of gedrag. Gewoon wat harder werken, luidt het advies. Dat succes-falen-harder-werken-verhaal raakt soms een kern, maar schiet ook vaak tekort. Ja, hard werken in het onderwijs helpt, maar in het gesprek over kansengelijkheid is het belangrijk dat leraren en politici kritisch durven zijn op eigen handelen en het traditionele onderwijssysteem durven te bevragen. In een recent interview vertelde de nieuwe minister van onderwijs Mariëlle Paul haar positie te willen gebruiken ‘om dingen te kunnen doen die bijdragen aan betere kansen voor alle kinderen die, ongeacht hun achtergrond, op achterstand staan.’ Dat klinkt veelbelovend. Maar om de achterstanden écht aan te pakken lijkt eerst een bredere bewustwordingsslag nodig. Onderwijzers kunnen best een studiedag over ict, werkdrukverlichting of gedachtekronkels van ministers missen. Ontwerp eens een landelijke studiedag over kansenongelijkheid, waarin ervaringen worden uitgewisseld en feiten boven gevoelens worden geplaatst. Is Nederland het land waarin je een succes wordt als je maar hard werkt? Of is succes afhankelijk van milieu en cultuur van leerlingen en de perceptie van docenten?

Dit artikel verscheen 28 september bij Didactief.